![background image](/i/pioneer/152801/pioneer-djm-850-w/h/pioneer-djm-850-w-043.png)
17
Nl
Nederlands
Geavanceerde bedieningsfuncties
SOUND COLOR FX
Deze effecten veranderen in overeenstemming met de [
COLOR
]-
regelaars voor de verschillende kanalen.
1 Druk op een van de [SOUND COLOR FX]-toetsen.
Hiermee kiest u het soort effect.
De ingedrukte toets gaat knipperen.
!
Een overzicht van de soorten effecten vindt u op
BEAT COLOR FX/
SOUND COLOR FX effecttypen
op bladzijde 19.
!
Het zelfde effect wordt ingesteld voor [
CH1
] tot [
CH4
].
2 Draai aan de [COLOR] instelling.
Het effect wordt toegepast op elk kanaal waarvoor de knop werd
ingedrukt.
BEAT COLOR FX
Het SOUND COLOR FX-effect kan worden geassocieerd met de beat (ver-
andering in volume) van het muziekstuk wanneer de [
BEAT
]-toetsen voor
de respectievelijke kanalen worden ingedrukt. De beat-associatiefunctie
kan apart worden ingesteld voor de respectievelijke kanalen.
Hier volgt een beschrijving van de bedieningsprocedure wanneer
SOUND COLOR FX is ingeschakeld.
Druk op de [BEAT]-toets.
De beat-associatiefunctie wordt ingeschakeld voor het kanaal (de kana-
len) waarvoor de [
BEAT
]-toets(en) is (zijn) ingedrukt.
Het SOUND COLOR FX-effect wordt geassocieerd met de beat van het
muziekstuk.
!
Wanneer er opnieuw op [
BEAT
] wordt gedrukt, wordt de beat-associ-
atiefunctie uitgeschakeld.
!
De beat-associatiefunctie kan ook worden gebruikt door SOUND
COLOR FX in te schakelen nadat de [
BEAT
]-toets wordt ingedrukt.
BEAT EFFECT
1
2
3
6
8
4
5
7
AUTO
TAP
BPM
%
ms
CH SELECT
PARAMETER
1
2
3
4
MIC
MST
A
B
Met deze functie kunt u onmiddellijk diverse effecten instellen volgens
het tempo (BPM = beats per minuut) van het op dat moment weergege-
ven muziekstuk.
1
Effect-schermdeel
De naam van het geselecteerde effect wordt
weergegeven.
2
Kanaalkeuze-
schermdeel
De naam van het kanaal waarop het effect wordt
toegepast wordt weergegeven.
3
AUTO
(
TAP
)
[
AUTO
] licht op wanneer de BPM-meting staat
ingesteld op automatische werking.
[
TAP
] licht op bij gebruik van de handmatige
invoerstand.
4
Aanduiding van
de BPM-waarde (3
cijfers)
In de automatische stand wordt hier de automatisch
gemeten BPM-waarde aangegeven.
Wanneer de BPM-waarde niet gemeten kan worden,
knippert hier de laatst waargenomen BPM-waarde.
In de handmatige invoerstand wordt hier de handma-
tig ingevoerde BPM-waarde getoond.
5
BPM
Deze blijft steeds verlicht.
6
Parameter-
schermdeel
Hier worden de parameters weergegeven die zijn
opgegeven voor de individuele effecten.
Wanneer [
BEAT
c
,
d
] wordt ingedrukt, wordt de cor-
responderende beatfractie 1 seconde lang getoond.
Wanneer er een waarde buiten het parameterbereik
wordt opgegeven met de [
BEAT
c
,
d
] toets, verandert
de waarde niet en gaat het display knipperen.
7
% (ms)
Deze lichten op volgens de eenheden voor de ver-
schillende effecten.
8
Beat-schermdeel
Dit licht op aan de hand van de geselecteerde
beatnummerpositie.
1 Druk op de [AUTO/TAP]-toets.
Kies de BPM-metingsstand.
—
[
AUTO
]: Het BPM-tempo van het binnenkomende geluidssignaal
wordt automatisch gemeten. De [
AUTO
]-functie wordt ingesteld
wanneer dit apparaat wordt ingeschakeld.
—
[
TAP
]: De BPM-waarde wordt handmatig gekozen door met een
vinger te tikken op [
TAP
] toets.
!
Het BPM-meetbereik in de [
AUTO
]-stand loopt van 70 tot 180 BPM.
Voor sommige muziekstukken is het mogelijk dat het BPM-tempo
niet correct bepaald kan worden. Als het BPM-tempo niet gemeten
kan worden, knippert de BPM-waarde op het scherm. In dergelijke
gevallen voert u de BPM-waarde handmatig in met de [
TAP
]-toets.
2 Verdraai de [DELAY, ECHO, UP ECHO, SPIRAL, REVERB,
TRANS, FILTER, FLANGER, PHASER, ROBOT, SLIP ROLL,
ROLL, REV ROLL, SND/RTN] keuzeschakelaar.
Hiermee kiest u het soort effect.
!
Een overzicht van de soorten effecten vindt u op
Soorten BEAT
EFFECT
op bladzijde 19.
!
Om [
SND/RTN
] te gebruiken, zie
Gebruik van een externe effectgene-
rator
hieronder.
3 Verdraai de [1, 2, 3, 4, MIC, CF.A, CF.B, MASTER]
keuzeschakelaar.
Hiermee kiest u het kanaal om het effect op toe te passen.
—
[
1
] – [
4
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het corres-
ponderende kanaal.
—
[
MIC
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het
[
MIC
]-kanaal.
—
[
CF.A
], [
CF.B
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van de
crossfader’s [
A
] (linker)- of [
B
] (rechterkant).
—
[
MASTER
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het
[
MASTER
]-kanaal.
4 Druk op de [BEAT
c
,
d
] toets.
Bepaal de beatfractie voor het synchroniseren van het effectgeluid.
De effecttijd die overeenkomt met de beat-fractie wordt automatisch
ingesteld.
5 Druk op de [ON/OFF] toets voor [BEAT EFFECTS].
Het effect wordt toegepast op het geluid.
De tijdparameter van het effect is instelbaar door te draaien aan de
[
TIME
]-instelling.
De kwantitatieve parameter van het effect is instelbaar door te draaien
aan de [
LEVEL
/
DEPTH
]-instelling.
De [
ON/OFF
] toets knippert wanneer het effect wordt ingeschakeld.
!
Wanneer er opnieuw op de [
ON/OFF
] toets wordt gedrukt, wordt het
effect uitgeschakeld.
Handmatig invoeren van het aantal BPM
Tik minstens 2 keer op [TAP] toets op de maat van de
beat (in kwart noten) van de weergegeven muziek.
De gemiddelde waarde van de tussenpozen waarmee de [
TAP
]-toets
werd aangetikt, wordt ingesteld als het BPM-tempo.
!
Wanneer het BPM-tempo is ingesteld met de [
TAP
]-toets, wordt de
beatfractie ingesteld op [
1/1
] en dan wordt de tijd van een enkele
beat (kwart noot) ingesteld als de effecttijd.
!
Het BPM-tempo is handmatig instelbaar door een de [
TIME
]-
instelling te draaien terwijl u de [
TAP
]-toets indrukt.